Participatiemaatschappij: dat is eerst kijken wat je zelf kunt doen en dan pas bij de overheid aankloppen. Deze mantra doet op 1 januari 2015 – samen met de nieuwe Wmo – definitief haar intrede. In theorie klinkt dat mantra niet verkeerd. Maar het zal nog wel even duren voordat het ook in de praktijk ingesleten is. Het ontwikkelen van buurtzin en burgerkracht lijkt me een hele toer in onze hyperindividualistische maatschappij. En dan staan we – hoe je het ook wendt of keert – ook nog in de verzorgingsstaatstand. We denken dat de overheid ons van de wieg tot het graf met van alles helpt. Kortom, er is een heuse mentaliteitsverandering nodig, willen we het gedachtegoed van de participatiemaatschappij ook werkelijk in de praktijk gaan brengen. Het lijkt me geen overbodige luxe om die mentaliteitsverandering te ondersteunen met communicatie. Allerlei gemeentes en zorginstellingen lanceren wel communicatiecampagnes (hoewel we in het voorjaar al in een blog vaststelden dat dit soms wel erg lang kan duren), maar de landelijke overheid – de aanstichter van de transformatie – schittert door afwezigheid.
Natuurlijk staat er op de site van de landelijke overheid veel informatie over de veranderingen in het sociale domein. Maar die is vooral praktische getint. Wie geeft indicaties af? Waar moet je zijn als je je als senior ondersteuning nodig hebt om zelfstandig te kunnen blijven wonen? Over de achtergronden van de participatiemaatschappij vind je echter weinig informatie op www.overheid.nl. In elk geval weinig tot niets wat – in communicatietermen – je kennis, houding en gedrag ten opzichte van die participatiemaatschappij positief kan beïnvloeden. Dus moet de gemiddelde Nederlander het doen met berichten in de media over de negatieve gevolgen van de transformatie. Massaontslagen in de zorg, ouderen die niet meer in een verzorgingshuis kunnen wonen of kinderen die – geheel volgens de wetten van de participatiemaatschappij – hun ouders in huis willen nemen en daar vervolgens financieel voor gestraft lijken te worden…
Een landelijke campagne lijkt me ook fijn voor de mensen die aan de frontlinie van die nieuwe participatiemaatschappij werken, zoals leden van de sociale wijkteams. Zij beoordelen – al dan niet tijdens een keukentafelgesprek – of uw vader of mijn moeder recht heeft op dagbesteding of hulp in de huishouding. En omdat er 25 procent bezuinigd moet worden, moeten ze vaker nee verkopen. In een aantal steden worden de leden van de wijkteams dan ook extra getraind in het voeren van slechtnieuwsgesprekken en het omgaan met agressie. Het zal zeker helpen, maar ik vraag me af of het genoeg is. Ik vrees vooral de reacties van die mensen die – en dan ben ik maar even ongenuanceerd – het geen probleem vinden om ambulancemedewerkers of andere hulpverleners te molesteren of te hinderen bij de uitvoering van hun werk. Ik kan me hun reactie wel voorstellen wanneer blijkt dat ze geen recht hebben op professionele schuldhulpverlening of te horen krijgen dat ze eerst moeten kijken of ze hun probleem met hun familie, buren of vrienden kunnen oplossen. Dan mag je hopen dat ze uit frustratie alleen die keukentafel omver gooien!
Ik zal de laatste zijn om te zeggen dat een landelijke campagne over de participatiemaatschappij agressie tegen de sociale wijkteams voorkomt. Maar het geeft de minder heetgebakerden onder ons in elk geval de kans om een eigen oordeel te vellen. Kortom, overheid: waar blijft die landelijke campagne?
Pingback: Sociale wijkteams aan de steensoep? - Gielen en Vleesenbeek